Herdenking transporten Vught-Sachsenhausen - NMKV - 4 sept. 2020 e.v.
Herdenking transporten Vught-Sachsenhausen - NMKV - 4 september 2020
+ 6/6/2021 herdenking laatste joodse kindertransporten 6 en 7 juni 1943 vanuit Kamp Vught - online
+ 9/9/2022 herdenking Sachsenhausen-transport vanuit kamp Vught + lezing
+ 8/9/2023 herdenking laatste transporten Vught-Sachsenhausen - Reeburgpark Vught
+ 5/9/2025 herdenking laatste Sachsenhausen-transporten vanuit kamp Vught
+ onlangs teruggevonden foto's uit 2003 van een diskette-camera
zie eventueel ook de foto's van voorgaande jaren
+ 4/9/2020 Foto's van de openbare herdenking van de laatste transporten vanuit kamp Vught naar kamp Sachsenhausen in september 1944. De herdenking vond plaats in het Reeburgpark bij het Sachsenhausen-monument en werd georganiseerd door Nationaal Monument Kamp Vught, Basisschool De Springplank en het Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers (COVVS) i.s.m. de gemeente Vught.
In de nacht van 5 op 6 september 1944 deporteerde de Duitse bezetter met twee treinen in totaal 3000 gevangenen vanuit kamp Vught naar concentratiekamp Sachsenhausen in Duitsland. Dit was, vlak na Dolle Dinsdag, het laatste transport vanuit het in grote haast ontruimde kamp Vught (Herzogenbusch). Ruim de helft van de afgevoerde gevangenen zou de oorlog niet overleven. Omstreeks 5 en 6 september vindt daarom ieder jaar een openbare herdenking van de slachtoffers plaats in Vught. info NMKV
Riekje Nieuwstraten heette de deelnemers welkom. Wethouder en loco-burgemeester Peter Pennings hield een toespraak*, net als oud-minister Piet Hein Donner ** ..
Twee leerlingen, Ariane Rombouts en Merel Hendricks, van basisschool De Springplank, die het monument heeft geadopteerd, lazen hun zelf geschreven gedichten over vrede en vrijheid voor.
Tamboers van het Gilde Sint Catharina waren aan de stille tocht naar het monument toe voorafgegaan.
teksten onderaan deze pagina
©2020 Gerard Monté
-----
+ 6/6/2021 Herdenking laatste joodse kindertransporten 6 en 7 juni 1943 vanuit Kamp Vught - online
De herdenking was ook dit jaar op internet vw de corona-maatregelen.
©2021 Gerard Monté
-----
+ 9/9/2022 herdenking Sachsenhausen-transport vanuit kamp Vught
De herdenking begon met een stille tocht vanaf het Raadhuis in Vught naar het Sachsenhausen-monument in het Reeburgpark. De stoet werd voorgegaan door leden van het Vughtse Sint Catharinagilde.
Namens de gemeente Vught sprak Nathalie Pullens-Robeerst, plaatsvervangend voorzitter van de gemeenteraad van Vught.
Pieter Broertjes***, journalist, oud-hoofdredacteur van de Volkskrant en oud-burgemeester van Hilversum vertelde -voor het eerst voor publiek- over zijn vader Nico Jan (roepnaam Frits, 1915-2004), die bijna vier jaar gevangenschap in kamp Sachsenhausen overleefde. Zijn vader was cavalerieofficier en hij vervoerde materiaal voor het verzet in auto’s van de marechaussee. In 1941 werd hij verraden en opgepakt. In het Oranjehotel in Scheveningen volgden vier maanden eenzame opsluiting, vervolgens drie maanden Kamp Amersfoort. Aan het einde van 1941 werd hij gedeporteerd naar Sachsenhausen waar hij pas in april 1945, ondervoed en verzwakt, bevrijd werd.
De muzikale bijdragen waren van Joachim Koch (zang) en Hajo Sanders (toetsen); zij brachten twee liederen: De weg, van Herbert Grünemeyer, vertaald door Leo Driessen, en Waar blijven ze nou? met tekst van Bart Rijnink.
Ceremonieleidster Riekje Nieuwstraten las een gedicht voor van Bob Caen 'Beelden'.
Leerlingen van basisschool De Springplank uit Vught lazen zelfgeschreven gedichten voor, Bente las haar gedicht Oorlog en het gedicht Oorlog om de hoek van Lucas werd gelezen door Mozes.
Oorlog
Hoe zou het zijn geweest
die oorlog
die oorlog van vroeger
die in sommige mensen nog steeds woedt
de mensen die het hebben meegemaakt
de mensen die er niet over willen praten
de mensen die nog steeds bang zijn voor dingen
dingen waar ze anders niet bang voor zouden zijn geweest
Die oorlog
die stomme oorlog van vroeger
die oorlog die alles verwoestte
dorpen, steden maar ook mensen
het voelt zo lang geleden
en toch is het soms zo dichtbij
Oorlog is niet alleen van vroeger
het is ook van nu
Oekraïne, Afghanistan
allebei in oorlog
Laten we hopen dat het snel stopt
die oorlogen
en dat er nooit weer een oorlog komt
Door Benthe
Oorlog om de hoek
Vluchtelingen op de stoep
ik denk na van wat ik zou doen
vluchten, vechten, blijf ik thuis
en is er voor mij een achterhuis?
Vluchten? En waar ga ik dan heen?
Kan mijn familie mee of moet ik alleen?
Kan ik met mijn vrienden blijven praten?
Moet ik echt alles achterlaten
Ik word stil
om stil te staan
bij toen en nu
bij al dat verdriet
ik wil in vrede leven
Door Lucas
Na twee minuten stilte volgde het leggen van kransen en bloemen bij het monument.
Het NMKV organiseerde deze herdenking ism het Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers (COVVS).
-----
+ 9/9/2022 lezing door Jan van Dullemen over Richard Schoemaker, architect in Bandoeng, verzetstrijder in Delft, oorlogsslachtoffer in Sachsenhausen.
...
+ kleine rondgang door het Monument Kamp Vught
©2022 Gerard Monté
-----
+ 8/9/2023 herdenking laatste transporten Vught-Sachsenhausen - Reeburgpark Vught
...
©2023 Gerard Monté
-----
+ 5/9/2025 herdenking laatste Sachsenhausen-transporten vanuit kamp Vught
De bijeenkomst werd geleid door Riekje Nieuwstraten van de gemeente Vught.
Sprekers waren de wethouder (en loco-burgemeester van Vught) Jos den Otter, Thomas Nimo Lemaire (over zijn overgrootvader Jan Lemaire), Sonja Holtz-Arendse (over haar vader Henk Arendse die o.a. in Sachsenhausen gevangen zat), leerlinge Coosje van Eijndhoven (met haar gedicht Donkere tijden), leerling Julan Oonk (met zijn gedicht Strijders).
Willemijn Smeets zong enkele liederen, begeleid door Johan Hoogeboom.
Jeroen van den Eijnde (NMKV) legde als eerste een krans.
----
onlangs teruggevonden foto's uit 2003 van een diskette-camera
©2025 Gerard Monté
-----
-----teksten van 2025
+ 5/9/2025 tekst van Thomas Nimo Lemaire
Mijn naam is Thomas Nimo Lemaire. Vandaag sta ik hier, zoals mijn overgroot opa
Jan vroeger zijn voordrachten deed, voor jullie allen.
Jan Lemaire Junior werd geboren op 19 november 1906, in Amsterdam.
Hij was, als onderdeel van verschillende toneelgemeenschappen, bekend als acteur,
toneelschrijver en regisseur.
In de Tweede Wereldoorlog sloot hij zich aan bij het verzet. Met als gevolg dat hij op
7 oktober 1941, in zijn woonplaats Amsterdam, opgepakt werd. Via het Huis van
Bewaring in Amsterdam en Kamp Amersfoort kwam hij februari 1942 in het
concentratiekamp Sachsenhausen terecht.
Hij overleefde de oorlog, waaronder de Dodenmars, maar overleed op 2 februari
1960 - lang voor mijn geboorte. Hij werd 53 jaar.
Mijn overgroot opa en zijn verhaal heb ik gelukkig nog mogen leren kennen door zijn
boek.
Daar, grotendeels in Sachsenhausen, schreef hij namelijk twee manuscripten. Zijn
boek over die tijd; ‘Mannen in Zebra’, waar ik met veel trots de vormgeving voor heb
mogen maken bij de uitgave en Bloeiende Rozen Poëzie, een gedichtenbundel.
Toen hem eind 1942 in het kamp gevraagd werd tijdens de Hollandse Avonden een
voordracht te doen, heeft hij uit zijn hoofd geprobeerd al zijn favoriete gedichten op te
schrijven; hij noemde dat zijn “bloeiende rozen”. Hij begint de inleiding van zijn
bundel met de zin “Het is niet eenvoudig om bloeiende rozen te plukken in een
concentratiekamp”.
Deze zin raakt mij enorm. Zijn liefde voor poëzie en het vertellen van verhalen leeft
voort in mij. Ergens, in de hoop dat hij weet, dat wij nog altijd eerbied tonen aan de
bloeiende rozen van de wereld. Voor hem dit zelfgeschreven gedicht;
Een dunne lijn...
Tussen verschenen, geboren,
Verdwaald, verloren,
En voor altijd verdwenen zijn.
Die o, zo dunne lijn..
Zeg mij, hoe kan iets onzichtbaars, tevens onmiskenbaar zijn?
Het zit op lege stoelen;
Wanneer de stilte spreekt.
Is niet tastbaar maar te voelen;
Aanwezig als het ontbreekt.
Die o, zo dunne lijn. Kon hij maar iets breder zijn..
Dus pluk ik vergeetmenietjes.
En bundel ze met rozen.
In de hoop dat jij al wist;
Dat wij je nooit vergeten zijn.
(c) 2025 Thomas Nimo Lemaire
---
+ 5/9/2025 tekst van Sonja Holtz-Arendse
Als ik in het rondkijk, zie ik de leerlingen van de Basisschool De Springplank, die het Sachsenhausen Monument hebben geadopteerd. Jullie worden nu geconfronteerd met een heftige periode in de Nederlandse geschiedenis, 80-85 jaar geleden, de Tweede Wereldoorlog. Voor velen van U, een van diepe wonden. Een diepe wond was het ook voor mijn vader. Vandaag vertel ik hier op deze plek zijn verhaal.
De naam Sachsenhausen-Oraniënburg kreeg rond 1936 een heel andere betekenis nadat een Oostenrijkse jongen rond 1910 tot twee keer toe werd afgewezen door de kunstacademie in Wenen. Hij wilde kunstschilder worden maar besloot daarna de politiek in te gaan. Zijn naam: Adolf Hitler.
Op 30 januari 1933 werd hij tot rijkskanselier benoemd en trok meteen alle macht naar zich toe. De aanval op politieke tegenstanders werd geopend.
Tot 1938 zaten voornamelijk Duitsers in Sachsenhausen, maar de Nederlandse schrijver Nico Rost werd daar al in 1936, voor korte tijd opgesloten.
Op dat moment had voor vele Nederlanders Sachsenhausen nog geen enkele betekenis.
Tijdens de oorlog waren er tenslotte 1.638 grote en kleinere kampen in heel Europa. Sommigen bleven de hele oorlog bestaan, anderen werden na enkele weken alweer gesloten.
Toen Nederland 10 mei 1940 werd binnengevallen, ontstond er in vele kringen verzet, ook op de universiteit Leiden door de hoogleraren Cleveringa en Telders die niet accepteerden dat hun joodse collega’s daar niet langer mochten werken.
In de eerste 10 jaar van mijn leven, ik werd geboren in Den Haag in 1946, wist ik niet wat er zich in het leven van mijn ouders had afgespeeld. Je merkte wel dat er iets was, je vroeg er niet naar, maar voelde wel wanneer de wolk wit, grijs of zwart was.
Er kwamen bij ons veel vrienden van mijn vader over de vloer. Ik werd dan naar boven gestuurd maar dook onder de eetkamertafel. Ik vroeg me af: waar hebben ze het over? Het leek een andere taal, een andere wereld. Ze spraken soms op heftige toon, soms fluisterend, of waren emotioneel.
Ieder jaar gingen wij op bezoek bij Hubert Rutten in België. Ze spraken dan onder andere over: “Weet je nog die kapo, of die mof?”, en hadden het over het Revier en het verzorgen van mijn vader door Freek en Hubert.
In onze huiskamer stond een foto van een, voor mij, onbekende meneer. Ieder jaar gingen we op bezoek bij mevrouw van Deventer in Zeist. Er werd over en weer liefdevol over Gerrit Jan gesproken en over het briefje en de schoenen – en ik had geen idee waar het over ging. Bij haar stond dezelfde foto als bij ons thuis, van Gerrit Jan van Deventer.
Toen kwam de inval van de Russen in Hongarije in 1956. Wij werden midden in de nacht uit ons bed gehaald en in de auto gestopt. Mijn zusje, geboren in 1940, en ik op de achterbank, de hond tussen ons in. Mijn moeder zachtjes pratend tegen mijn vader. We reden urenlang door de bossen en ik had geen idee wat er aan de hand was.
Maar één ding was duidelijk, mijn vader was in paniek en wij… wij waren op de vlucht.
Het was Kerstavond 1956, de Russen waren gelukkig niet gekomen en mijn vader zat bij de kerstboom, brandende kaarsjes aan, een emmer water met een spons bij de hand. Hij leek wel ‘De Denker’ van Rodin – ja, zo zat hij daar.
Ik ging bij hem op schoot zitten en vroeg: “Waar heb jij het toch altijd over met je vrienden? Het lijkt wel een andere wereld, en die meneer in België die het over het revier heeft, en die mevrouw in Zeist die dezelfde foto als wij in de kamer heeft staan.” Toen zei hij: “Ik zal je kort, voor eens en altijd, mijn verhaal vertellen.”
“Ik denk op Kerstavond altijd aan concentratiekamp Natzweiler in 1943, toen drie jonge Russen werden opgehangen. Wij moesten toekijken en zij zongen hun partizanenlied voor zij stierven . En daar denk ik dus iedere Kerstavond aan. En die vrienden zijn mijn kampvrienden uit Natzweiler, wij zijn een heel hechte groep en wij begrijpen elkaar en helpen elkaar indien nodig.”
En toen vertelde hij mij zijn hele verhaal.
In mei 1940 brak de oorlog uit en mijn ouders sloten zich aan bij een verzetsgroep. Er kwam een stencilmachine in huis en er werden vergaderingen bij hun thuis belegd. Er werden krantjes gedrukt, persoonsbewijzen vervalst en mijn vader nam de krantjes mee in de trein en liet die overal verspreid achter. Mijn moeder verstopte ze in de kinderwagen bij mijn zusje en bracht ze rond.
Mijn vader werd verraden en op 6 september 1941 stonden ze voor de deur en werd hij, met de woorden “Mevrouwtje, hij komt zó weer terug”, mee genomen. Dat werd dus bijna vier jaar later. Aanvankelijk werd hij door de politie naar het Binnenhof in Den Haag gebracht, waar de SD een hoofdkwartier had.
Hij wordt daar stevig aangepakt, maar laat niets los en wordt op 9 september naar de gevangenis in Scheveningen gebracht, later bekend als het Oranjehotel. Eind januari 1942 wordt hij overgebracht naar kamp Amersfoort en wordt daar zwaar mishandeld en in verzwakte toestand, nog maar 52 kg zwaar, eind maart naar Kamp Buchenwald overgebracht. Hij komt daar op 31 maart 1942 aan in blok 10, waar hij de griffier van de provincie Utrecht, ene Gerrit Jan van Deventer, leert kennen.
Hij krijgt in Buchenwald de Nacht und Nebel status. Dat hield in dat het niet de bedoeling was dat de NN-er zijn familie ooit nog terug zag. De familie wist ook niet waar ze waren, ze mochten niet naar huis schrijven of post ontvangen. Ze waren in nacht en nevel verdwenen. Ze kregen een zeer slechte behandeling. Het moest doodstraf ‘op termijn’ betekenen.
Gerrit Jan van Deventer was géén NN-gevangene en had dus de mogelijkheid om post te sturen en te ontvangen, wat mijn vader als NN-er, niet mocht.
In juni 1942 komt Professor Telders uit Leiden ook in Buchenwald aan. Mijn vader, van Deventer en Telders hebben veel contact met elkaar. Telders verzorgt de gehandicapte voet van mijn vader.
Op 12 oktober 1942 worden van Deventer en mijn vader overgebracht naar Sachsenhausen-Oraniënburg.
Mijn vader wordt ingedeeld bij de “Klinker-Werke”, dat was een fabriek voor bakstenen, hetgeen heel zwaar werk was: de meesten waren daar binnen 3 maanden dood. Zij moesten de natte klei in lorries scheppen, stonden de hele dag in het water, in weer en wind, in de kou en met nauwelijks kleding aan.
Gerrit Jan van Deventer schrijft zijn vrouw een brief en laat weten waar hij nu is en voegt in bedekte termen een bericht over mijn vader toe:
“Hoe gaat het met Stien en Henk, wonen ze nog steeds op de Vreeswijkstraat 122 in Den Haag en heeft Henk nog nieuwe schoenen nodig?”
Zijn vrouw begrijpt dat dit een boodschap is en gaat met de trein van Zeist naar Den Haag. Zij belt daar aan en vraagt mijn moeder: “Zegt u dit iets?” Mijn moeder had geen idee waar haar man was, maar begrijpt nu dat hij in Sachsenhausen is en schoenen nodig heeft. Niet lang daarna overlijdt Gerrit Jan in december 1942 aan uitputting.
De broer van mijn moeder, die werkt bij een tandtechnieker in Den Haag, moet eind januari 1943 voor zijn werk alleen op reis naar Duitsland en besluit met de schoenen om te reizen via Kamp Sachsenhausen. Hij levert de schoenen bij de poort af en zegt: “Mijn zwager zit hier, wilt u hem deze schoenen geven?” Mijn vader is op dat moment meer dood dan levend, vanuit de Klinker-Werke, weer terug in het hoofdkamp. Als hij daar al drie dagen in barak 17 zit, krijgt hij, wonder boven wonder, die schoenen en zegt tegen de kapo: “Als ik jou die schoenen geef, mag ik dan naar het Revier?”
De kapo accepteert de schoenen en zorgt ervoor dat mijn vader in het Revier (de ziekenboeg van het kamp) komt. Daar wordt hij verpleegd door Freek Bisschoff van Heemskerck en Hubert Rutten, die erin slagen hem weer enigszins op te knappen. Hij wordt dan naar Kamp Natzweiler in de Vogezen gestuurd, waar hij op 14 oktober 1943 aankomt.
Wat hij niet weet is dat mijn moeder vanwege haar verzetswerk op 8 februari 1943 voor enkele maanden wordt opgesloten in het Oranjehotel.
Als de Duitsers de oorlog dreigen te verliezen worden gevangenen uit Kamp Vught zoals Nico Rost en Ed Hoornik al op 26 mei 1944 overgebracht naar Dachau.
Na D-Day worden vele kampen buiten Duitsland al snel gesloten en de laatste gevangenen in Kamp Vught worden op 5 en 6 september 1944 naar Kamp Sachsenhausen en de vrouwen naar Kamp Ravensbrück overgebracht.
Op 6 september 1944 wordt ook Kamp Natzweiler ontruimd en worden de gevangenen, waaronder mijn vader, naar Dachau, bij München vervoerd.
In de buurt van Stuttgart is een hevig bombardement. De gevangenen worden in de trein achtergelaten en de bewakers vluchten. Als het bombardement na enkele uren voorbij is, zet de trein zich weer in beweging.
Mijn vader komt in Kamp Dachau aan en wordt overgebracht naar Allach, een buitenkamp van Dachau. Op 26 januari 1945 komt hij terug in Dachau, waar hij op 29 april 1945 door de Amerikaanse Rainbow Division wordt bevrijd. Pas ruim één maand later, in de nacht van 1 op 2 juni, komt hij weer thuis.
Ik vraag hem na het vertellen van zijn verhaal toch nog waarom ik op mijn verjaardag altijd een boeket in de kleuren van de regenboog krijg. Hij vertelt dan over de film Rainbow, die zich afspeelt in een door de Duitsers bezet Oekraïens dorp en het lijden van de lokale bevolking laat zien. Een zwangere Oekraïense verzetsstrijdster, Raduska – Russisch voor regenboog – speelt daarin een hoofdrol. Als deze film begin 1946 in Den Haag te zien is, besluiten mijn vader en moeder naar deze film te gaan. Op 3 juli 1946 word ik met een dubbele regenboog aan de hemel, geboren.
Rainbow Division, Raduska, dubbele regenboog: dat heeft een betekenis!
Mijn ouders willen mij Raduska als naam geven. Helaas mocht dat toen niet van de burgerlijke stand en de naam Sonja komt uit een hoge hoed.
Zo gebeurden er tijdens de oorlog toch ook nog wonderen:
De ontmoeting met de vrouw van Gerrit Jan van Deventer door de brief die hij aan haar schreef uit kamp Sachsenhausen;
De schoenen die aan de poort worden afgegeven en die een kapo accepteert;
Het overleven van vier jaar gevangenschap en acht kampen, waaronder Sachsenhausen, wat hij als zijn meest traumatische kamp heeft ervaren;
En dat ik na de bevrijding werd geboren.
Ik denk ineens aan die nacht van 1956.
Vluchten, vluchteling, Gaza, Oekraïne, Syrië, zó dichtbij. Kun je je een voorstelling maken wat het betekent dat je moet vluchten… huis en haard achter je laten… Wat neem je mee?
We zien het nu dagelijks, in beeld en geluid en de kranten brengen de berichten over oorlogen héél dichtbij, zó dichtbij dat je het haast niet meer los kunt laten en ervan wakker ligt.
Ook daar meerdere generaties slachtoffers, beschadigd voor hun verdere leven, hoe zal hun toekomst er uitzien?
Ik ga en ik durf deze discussie niet met u aan, maar vult u het zelf maar in.
In ónze wereld. Leren we dan nooit?
5 september 2025, 80 jaar vrede, dachten we… Ja.
Maar de werkelijkheid is anders.
Ik wens jullie kinderen van basisschool De Springplank dat jullie altijd in vrede kunnen leven, met elkaar en voor elkaar en ik wil jullie bedanken dat jullie zo goed voor het Sachsenhausen-monument zorgen en hier ieder jaar aanwezig zijn en jullie fantastische bijdrage leveren.
(c) 2025 Sonja Holtz-Arendse
---
-----teksten van 2021
* 4/9/2021 tekst van de toespraak van wethouder en loco-burgemeester Peter Pennings van Vught:
Geachte aanwezigen, beste meisjes en jongens.
Dit jaar is heel Nederland 75 jaar bevrijd.
In Noord-Brabant kwam de bevrijding al eerder. Ook in Vught.
Daarom konden wij onze 75-jarige bevrijding vorig jaar al vieren.
Wij hadden het geluk onze bevrijders al in oktober 1944 te mogen verwelkomen.
In Brabant waren we er vroeg bij om de vrijheid en vrede weer in de armen te sluiten.
Wij hadden het'geluk'... hoor ik mezelf zeggen.
Maar velen hadden dat geluk niet.
Voor ruim 3.400 laatste gevangenen van Kamp Vught kwam ook die
"vroegere" bevrijding van Brabant te laat.
In het zicht van de bevrijding, begin september 1944, werden zij gedeporteerd
naar Duitsland.
De vrouwen gingen naar concentratiekamp Ravensbrück; de mannen
belandden in Sachsenhausen.
Meer dan de helft van deze gevangenen kwam nooit meer terug.
Alleen degenen die toch nog 'geluk' hadden.
Vrijheid, vrede en gelijkheid. Het zijn eenvoudige woorden, maar de mensheid
heeft er al eeuwen lang zijn handen vol aan. ^
We hebben er vaak moeite mee om er echte inhoud en betekenis aan te geven.
Ook sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog lijken vrede, vrijheid en
gelijkheid vaak ver weg.
Denk bijvoorbeeld aan de val en volkenmoord van Srebrenica, dit jaar nog
maar 25 jaar geleden.
En hoor hoe anno 2020 de roep om een eind te maken aan discriminatie en
racisme nog steeds klinkt. Zelfs luider dan in jaren.
Kortom, we zijn er nog steeds niet. Er is nog werk aan de winkel.
Ik denk dat het werken aan vrijheid, vrede en gelijkheid nooit ophoudt. Vrijheid
is kwetsbaar en vergt onderhoud.
Vrijheid vraagt ook begrip en respect van elkaar, zodat de vrijheid van de een
niet de vrijheid van de ander beperkt. Vrijheid moeten we leren.
Leren over vrijheid, vrede en gelijkheid doen we als we herdenken. We denken
dan natuurlijk op de eerste plaats aan de slachtoffers van oorlog, geweld en
onderdrukking.
Maar we denken ook aan de geschiedenis en we proberen ervan te leren.
Het maakt dat het herdenken een respectvol eerbetoon is, maar ook een
belangrijke les uit het verleden... voor de toekomst.
(c) weth. Peter Pennings 2020
-----
** 4/9/2021 tekst van de toespraak door mr. Piet Hein Donner
Morgen is het zesenzeventig jaren geleden dat het Dolle Dinsdag was. De dag dat iedereen
dacht dat de bezetting snel voorbij zou zijn en men langs de weg ging kijken of de eerste
bevrijder er al aankwam. Het is anders gegaan. Die bevrijding kwam voor grote delen van het
land, pas na nog maanden van strijd, dood, geweld, honger en ellende.
Het is zeker ook anders gegaan voor de 3000 mannen en vrouwen die hier in kamp Vught gevangen
zaten. Want diezelfde Dolle Dinsdag begon de bezetter het kamp te ontruimen. In twee dagen
werden alle mannen en vrouwen die hier zaten op transport gezet; de mannen naar
Sachsenhausen, de vrouwen naar Ravensbrück. Mensen die al verzwakt waren door de ontberingen
hier, stond daar nog erger te wachten. En die drieduizend waren maar een druppel in de zee
van mensen die in die jaren werden vastgezet, mishandeld, ontmenselijkt en vermoord.
We staan vandaag stil bij wat toen gebeurde in jaren van oorlog, bezetting en schrikbewind.
Bij wat er gebeurde met die drieduizend die werden afgevoerd en die miljoenen anderen die
hetzelfde lot ondergingen. We staan stil bij wie het niet overleefde en bij wie het wel
overleefde maar voor wie het nooit voorbij was. We staan stil bij nabestaanden die in hun
leven vaak nog steeds de gevolgen meedragen van wat toen gebeurde. Maar nabestaanden zijn wij
uiteindelijk allemaal; ons denken en doen wordt medebepaald door wat er toen gebeurde.
Wij vieren dit jaar dat het vijfenzeventig jaren geleden is dat wij werden bevrijd van een
schrikbewind waarin mensenlevens niet telden, mensen tot nummer werden gemaakt om ze uit te
buitten of als ongedierte te verdelgen. Vijf en zeventig jaren; het is alweer een mensenleven
geleden. De jongsten van toen, zijn de oudsten van nu. Degenen die het aan den lijve hebben
ondervonden, zijn er vrijwel niet meer. Moet er dan niet ook geleidelijk ons herdenken minder
worden; nu na 75 jaren of straks misschien, na 100 jaren?
Vandaag zijn hier vertegenwoordigers aanwezig van degenen die daar over zullen beslissen;
leerlingen van groep acht van Basisschool De Springplank. Die school heeft dit monument
geadopteerd en de leerlingen onderhouden het. Zij hebben ook een eigen rol in deze herdenking.
Fijn dat jullie er zijn. Want jullie zullen later de herinnering aan wat er in de oorlog
gebeurde door moeten geven om te zorgen dat het niet vergeten wordt. En dan gaat het echt
niet om alles wat er in de oorlog gebeurde, maar vooral om wat er gebeurde in kampen zoals
hier in Vught en in de kampen waar de mensen van hier naar toe werden gebracht. Ik ga niet
proberen uit te leggen hoe erg het was; dat moet je thuis vragen. Maar mijn grootvader werd
bij voorbeeld gewoon opgepakt en naar een gevangeniskamp gebracht zoals hier in Vught,
vervolgens naar concentratiekamp Buchenwald in Duitsland en uiteindelijk naar het kamp hier
vlakbij in Sint Michelsgestel; zo zat hij bijna twee jaren gevangen alleen omdat hij een
bekende Nederlander was. En hij vertelde mij altijd dat hij het vele malen beter had dan
mensen die gevangen zaten omdat ze zich hadden verzet of hadden geprotesteerd of andere
mensen hadden geholpen, en nog weer vele vele malen beter dan mensen die gevangen waren
alleen maar omdat ze Joods waren, Russisch, Sinti, Roma of homoseksueel.
Wat er in die kampen gebeurde was zo erg dat mensen die het hadden meegemaakt, het
allemaal diep wegstopten in hun hoofd en er niet over wilden praten zodat ze er niet aan
hoefden te denken. Je kent dat wel; dat iets zo erg is dat je er liever niet aan wilt denken.
Maar misschien denk je dan; moeten wij er dan aan blijven denken en over praten, als de
mensen die het zelf meemaakten dat liever niet doen? Ja toch wel, want het laatste wat zij
wilden is dat wij gaan vergeten wat er gebeurde. Veel mensen die hun hele leven niet hadden
gepraat over wat ze in de oorlog meemaakten, vertelden hun verhaal wel aan jonge
mensen toen ze heel oud waren. Ze wilden niet praten, om het niet nog een keer te moeten
beleven. Maar het laatste wat ze wilden, is dat het zou worden vergeten. Want als je dingen
die erg zijn gaat vergeten, dan is de kans groot dat ze weer opnieuw gebeuren.
Het gaat er niet om dat we proberen het verdriet, de angst en de pijn van toen opnieuw te
voelen; dat lukt ook niet. Toen de mensen die het zelf hadden meegemaakt er nog bij waren,
wilden we wel hun verdriet en pijn helpen dragen. Pijn en verdriet kan je op den duur vergeten,
maar wat we niet mogen vergeten is wat er gebeurd als mensen zo maar kunnen
worden opgesloten zonder dat ze iets hebben gedaan, en dat ze worden mishandeld of zelfs
dood gemaakt. Daarom moeten we iedere keer terugdenken aan wat er is gebeurd; om te
zorgen dat het niet opnieuw gebeurt. Net zoals je ouders thuis en de juf in de klas dingen
steeds herhalen om te zorgen dat je het niet vergeet: pas op, kijk uit, niet vergeten, zeggen
ze dan.
Dit monument doet dat ook: pas op, kijk uit, niet vergeten, zegt het. Daarom komen mensen
hier ieder jaar samen. Dat is nodig. Want wat gebeurde hier in het kamp in Vught en op heel
veel andere plaatsen, was vreselijk. Maar denk niet; ‘dat was toen, en dat gebeurd niet
meer’, want het is opnieuw gebeurd en als we niet oppassen kan het weer gebeuren.
Herdenken moet niet gericht zijn op het levend houden van het verleden, maar op het waakzaam
blijven in het heden en het leefbaar houden van de toekomst. Want als ons herdenken
is gericht op het doen herleven van het verleden, blijven we steken in de tegenstellingen en
fouten van toen. Dan blijven we ook vastzitten in het zwart wit beeld van slachtoffers en
daders; wij de slachtoffers, zij de daders. Zo was het niet. De Nazi’s konden dit in Duitsland
doen, maar ook in Nederland en elders, omdat te veel mensen er bewust of onbewust, uit
overtuiging of uit onvermogen, in mee gingen. Waar eenmaal geweld wordt gebruikt, vervagen
allengs de verschillen tussen wie slachtoffer is en wie dader. Het onderzoek over Nederland
in Indonesië na de bevrijding, komt nog. Aan het eind resten -aan beide zijden van de
tegenstellingen- nog alleen verlies, verdriet en pijnlijke herinnering.
Oorlogsgraven en oorlogsmonumenten zijn niet alleen een gedenkplaats en vermaning. Zij
zijn ook een plaats waar men, indachtig het gemeenschappelijk verlies en verdriet, tot elkaar
kan komen over oude tegenstellingen heen, om samen onder ogen te zien waar mensen op
hun slechtste momenten toe in staat zijn. En gelukkig ook, waar zij op hun beste momenten
de kracht voor vinden.
Wij moeten blijven herdenken, ook na honderd jaren nog. Niet om het verleden levend te
houden. Maar om elkaar in het heden te vinden teneinde de toekomst leefbaar te houden.
Nog in geen duizend jaren zullen woorden genoeg zijn om te beschrijven wat hier gebeurd is
en tot welke diepten van ellende en verdorvenheid mensen zijn afgedaald. We moeten het
ook niet willen begrijpen, want dan moeten we ons die denkwereld eigen maken. Maar we
moet het verleden kennen en een plaats geven, om het heden te begrijpen en hopelijk de
toekomst beter te maken.
Nu de generatie die het zelf heeft meegemaakt voorbij gaat, zullen wij steeds meer moeten
herdenken als nabestaanden. Nabestaanden, niet alleen van slachtoffers en helden -waar we
ons graag mee vereenzelvigen- maar ook van daders en van omstanders die het lieten gebeuren.
En dat is dan ook precies de reden waarom we moeten blijven herdenken.
Om samen, in het gezicht van de geschiedenis, te zien waar mensen in hun donkerste momenten
toe in staat zijn; dat het daarbij niet gaat om heldere keuzen tussen zwart en wit,
maar om een geleidelijke weg waar men vaak pas laat ziet dat het de verkeerde is. Om in ons
de wil te sterken, met inzet van alle kracht een herhaling te voorkomen. En om de overtuiging
te voeden dat die inzet zin heeft ook zonder dat we zeker zijn daarin te slagen; en dat
voedt hoop voor de toekomst.
(c) 2020 mr. Piet Hein Donner, oud-minister en president van de oorlogsgravenstichting
-----tekst van 2022
*** Door Pieter Broertjes - journalist, oud-hoofdredacteur van de Volkskrant en oud-burgemeester van Hilversum
Voor de herdenking bij het Sachsenhausen-monument, 9 september 2022
Dames en heren, jongens en meisjes,
Bij ons thuis werd niet vaak over de Tweede Wereldoorlog gesproken. Dat kwam te dichtbij.
Alleen rond 4 en 5 mei vertelden mijn ouders flarden over wat ze hadden meegemaakt. Vaak
zonder veel context en zonder emotie.
Ze hebben beiden het nodige doorstaan. De oorlogsjaren hebben hen gevormd. Apart van
elkaar. Mijn moeder verloor haar broer die op 7 mei 1945 – twee dagen na de bevrijding - bij
het Rosarium in Utrecht door vluchtende Duitsers werd neergeschoten. Mijn vader
overleefde bijna vier jaar Sachsenhausen. Over hem gaat mijn verhaal vandaag.
Interessant om te vermelden is dat beiden elkaar pas na de oorlog hebben ontmoet. Mijn
moeder liep als student geneeskunde stage in het Diaconessenhuis in Hilversum. In het
laatste oorlogsjaar verpleegde zij ene Pieter Broertjes, radioloog in Hilversum – naar hem
ben ik vernoemd - die blaaskanker had. Hij had nog een wens: zijn zoon, mijn vader,
terugzien die al sinds het begin van de oorlog in een concentratiekamp Berlin-Lichterfelde
verbleef: Sachsenhausen.
Zijn wens werd niet vervuld, helaas. In maart 1945 overleed mijn grootvader.
Mijn vader, in april door de Russen bevrijd, meldde zich pas in juli van dat jaar, na een zware
tocht, in Hilversum. Hij was benieuwd naar de verpleegster die zijn vader had verzorgd:
Johanna Wessel, mijn moeder.
Ze kregen snel verkering en trouwden in april 1946; een half jaar voordat mijn vader naar
Indië vertrok, uiteindelijk om deel te nemen aan twee politionele acties. Tegenwoordig
spreken we van een kolonisatie-oorlog.
Mijn vader Nico-Jan Broertjes (roepnaam Frits) is in 1915 in Indië geboren, in Langsa op
Sumatra. Zijn vader was militair-arts in Indië; zijn moeder kwam uit Zuilen bij Utrecht.
Hij vond het zijn plicht om te gaan. Hij zou een jaar blijven; het werden er drie. Mijn oudste
zusje zag haar vader voor het eerst toen ze 2,5 jaar was en noemde hem oom pappie.
Vorig jaar sprak Catherine Keyl deze lezing uit. Een charmant verhaal, gericht op de vele
kinderen die aanwezig waren. Zij heeft haar herinneringen opgeschreven in ‘Oorlogsvader’.
Ook haar vader sprak weinig over de oorlog en al helemaal niet over het concentratiekamp
Sachsenhausen in Oranienburg ten noordoosten van Berlijn.
Een jaloersmakend boek omdat ik ook zo graag als journalist mijn vaders levensverhaal had
willen optekenen uit zijn mond. Dat is helaas niet gelukt. Hij durfde het niet aan. De
herinneringen waren van te lang geleden. Mijn moeder ontraadde het mij ook daarover met
hem in gesprek te gaan. Dat was emotioneel te zwaar, zo voorzag zij. Ze zei altijd: “Je vader
heeft er een blok beton overheen gegooid, zodat hij zijn emoties de baas kan blijven.”
Nu zijn verhaal vertellen, stemt mij dankbaar. Met dank aan de organisatoren van deze
lezing en speciaal aan Sonja Holtz, die het contact heeft gelegd.
De schrijver Primo Levi heeft ooit gezegd: kampslachtoffers zijn zwijgers of vertellers. Mijn
vader was een zwijger; zoals zovelen. Een man van weinig woorden. Toch lukte het hem een
enkele keer over de verschrikkingen die hij had meegemaakt in het kamp te spreken.
Zoals op 18 april 1995 in een openhartig interview dat Martin Schouten van de Volkskrant
met mijn ouders hield.
En een half jaar later toen mijn twee zussen en ik met hem – vlak voor zijn 80ste verjaardag –
naar Sachsenhausen vertrokken. Een unieke ervaring, waarover straks meer.
Terug naar het begin.
Laten we kijken wat mijn vader daarover zegt tegenover verslaggever Martin Schouten in
1995. Ik was toen net een paar weken hoofdredacteur van de Volkskrant. Schouten maakte
de serie ‘Bevrijd’, ooggetuigenverslagen over het einde van de oorlog. Hij raakte op het
spoor van mijn ouders en hield een indringend interview met beiden.
Mijn vader was voor de oorlog als jong cavalerieofficier – hij was 25 jaar - ingedeeld bij de
marechaussee. Ze vervoerden tijdens de bezetting in auto’s van de marechaussee allerlei
spullen voor het verzet en werden lange tijd niet aangehouden. Tot de Duitsers het in de
gaten kregen en hij met een paar maten op 6 februari 1941 in café Schiller, in hartje centrum
Amsterdam, werd opgepakt. Verraden! Door de NSB.
Ze kregen eenzame opsluiting in het ‘Oranjehotel’, de gevangenis in Scheveningen. Na vier
maanden volgde kamp Amersfoort. Daar werden ze na drie maanden op transport gezet
naar Berlijn en vervolgens gingen ze te voet naar Sachsenhausen.
Het was 24 oktober 1941; zijn Häftlingsnummer is 3976.
Mijn vader daarover: “Dan begint een heel apart leven. Als je binnenkomt ga je naar de
‘Entlausung’, word je helemaal kaalgeschoren, krijg je dat gestreepte gevangenispak aan en
moet je werken in een schepcommando: een hoop grind ligt hier en dat moet daarheen.”
Hij vertelt over de morbide spelletjes van SS’ers met de gevangenen; met de dood als gevolg
als je je niet aan de spelregels hield.
Vol trots vertelt hij dat hij af en toe in Berlijn moest werken. Als schilder. Onder andere bij
Himmler. Daar kregen ze beter eten, dat ook voor de SS werd gemaakt. Dat was net genoeg
om weer even op krachten te komen.
Op 2 december 1942 belandde hij in het kranken Revier, een soort kampziekenhuis. Hij was
toen erg verzwakt en ondervoed. Het leven in de barakken brak hem op.
Als zoon van een medicus trok hij de aandacht van een Franse arts die zich enigszins over
hem ontfermde. Hij kreeg wat extra eten, maar moest ook vreselijke dingen doen zoals het
amputeren van ledematen (zonder narcose) en het leegscheppen van de gaskamer.
Dat brengt mij op een tweede moment dat hij over zijn kampervaringen vertelde. In oktober
1995 reisden wij – zijn drie kinderen en hij – naar Sachsenhausen. Mijn moeder was een jaar
eerder geweest en had erop aangedrongen dat hij alleen met zijn kinderen zou gaan om een
keer zijn verhaal aan ons te vertellen En zo geschiedde.
Een indrukwekkende ervaring voor ons alle drie.
Toen we de kamer betraden waar hij de lijken destijds had afgelegd die uit de gaskamers
kwamen, zei hij: “Ik ruik de geur nog.” Kippenvel hadden we. Tijdens de begrafenis van mijn
vader op 19 januari 2004 sprak mijn zus Arendine de gedenkwaardige woorden: “Ik zal nooit
vergeten hoe zijn huid en stem veranderden toen hij het kamp binnenging.”
’s Avonds dronken we een stevig glas bier in het hard rock cafe in Berlijn en haalde hij
herinneringen op. Een dag om nooit meer te vergeten.
En dan heb ik u/jullie nog niet verteld hoe hij in april 1945 het kamp na ruim 4 jaar, sterk
ondervoed en verzwakt, heeft verlaten. Een ijzingwekkend spannend verhaal. Het begon er
al mee dat niet de Amerikanen, maar de Russen het kamp kwamen bevrijden.
In de woorden van mijn vader: “Op een gegeven moment liep de wacht weg van de torentjes
van het kamp en toen zeiden we: ‘He jongens, nu wordt het uitkijken geblazen, want er
komt nog wilder volk binnen’. En verdomd, daar kwamen ze aan, te paard. We zijn bevrijd
door Kozakken”, aldus mijn vader.
Het duurde nog een paar maanden voordat hij en andere gevangenen op transport konden.
De Fransen kregen voorrang. Ondertussen liep het werk in het Revier, het ziekenhuis, door.
Mijn vader vertrouwde de situatie niet. De vrachtauto’s met gevangenen gingen immers
naar het Oosten, de verkeerde kant op. Hij kende de weg in Berlijn.
Toen zij eenmaal konden vertrekken sprong hij met een aantal maten – onder wie de latere
stalmeester Freek Bisschof van Heemskerk en zijn vriend en latere zwager Just Koch - in een
flauwe bocht uit de vrachtwagen. Op goed geluk. Doodeng.
Ze melden zich via de ondergrondse bij een Amerikaanse post; nog steeds gekleed in hun
gevangeniskloffie. “Wat doe jij hier? Blijf hier, ga binnen koffiedrinken, ze moeten niet zien
dat jij hier zit, want dan hebben we direct de Russen over de vloer”, aldus de Amerikaanse
commandant tegen mijn vader.
Hij kreeg een overjas van de Amerikanen en pakte het vliegtuig naar Hannover. Vandaar ging
hij door op transport naar Holland. Eindelijk thuis.
In Enschede belde hij direct naar huis en hoorde dat zijn vader een paar weken eerder was
overleden. Het was 20 juli 1945. Van de overige gevangenen, die niet uit de vrachtwagen
sprongen, is nooit meer iets vernomen. ‘Enkele reis Siberië’, zei mijn vader dan cynisch. Zijn
onovertroffen oriëntatievermogen had hem en enkele maten gered.
God dank.
Enig cynisme was hem echter niet vreemd. Daar had hij soms last van als hij oud-
kampgenoten, zeg lotgenoten, trof. Een keer ging ik mee, uit nieuwsgierigheid. Mijn vader
ging akkoord. Zo was ik getuige van zijn ongemak. Bij de eerste spreker ging het al mis. ‘Vier
maanden Sachsenhausen’, begon de inleider zijn verhaal. Mijn vader keek mij
veelbetekenend aan. Later spraken we erover. Hij besefte drommels goed dat leed niet te
vergelijken is, maar toch. Zijn beproeving was zo veel zwaarder geweest, maar hij was er de
man niet naar om dat van de daken te schreeuwen. Dus zweeg hij en dacht er het zijne van.
Op weg naar huis kwamen de emoties. Eindelijk. Over de meest gehate kampbewakers die
na bevrijding van het kamp uit elkaar werden getrokken door de gevangenen – vier per
bewaker. Ze trokken zo hard mogelijk tot het lichaam scheurde. De Russen lieten het toe en
keken een andere kant op.
‘En jij?’, vroeg ik. ‘Ik deed mee.’
Op zaterdag 3 maart 1962 heeft hij nog een verklaring afgelegd tegenover de politie van Den
Haag in een proces tegen nazimisdaden van kampbewakers. Of zij daadwerkelijk straf
hebben gekregen weet ik niet.
In augustus ‘45 ontmoet hij Johanna Wessel, mijn latere moeder. Het eerste wat ze samen
doen is naar de Noorderbegraafplaats in Hilversum gaan, waar zijn vader en haar broer dicht
bij elkaar liggen. Toeval bestaat niet. Het was het bindende element in hun kennismaking;
‘zij die er niet meer waren’, aldus mijn moeder in het Volkskrantinterview.
Dames en heren, jongens en meisjes, ik kom tot een afronding.
Piet Hein Donner, oud-vicepresident van de Raad van State, beklemtoonde in 2020 in zijn
Sachsenhausen lezing het belang van herdenken.
Zijn en mijn generatie, maar ook jullie, de aanwezige scholieren van groep acht van de
Basisschool De Sprinkplank, die het monument hebben geadopteerd, mogen niet vergeten
waartoe een oorlog kan leiden. Kijk naar de gruwelijkheden in Oekraïne dezer dagen; ook
onze vrijheid staat weer op het spel.
“Herdenken”, zei Donner, “moet niet gericht zijn op het levend houden van het verleden,
maar op het waakzaam blijven in het heden en het leefbaar houden van de toekomst.”
Dat mijn vader over zijn kampervaringen nauwelijks sprak, is hem niet kwalijk te nemen. Hij
heeft ook nooit iets opgeschreven. Zijn methode om te overleven was te zwijgen en zijn
verdriet in stilte te dragen. Alles kon altijd tegen je worden gebruikt. Als ik te veel sprak over
delicate kwesties, waarschuwde hij mij wel eens.
“Hou toch je kop, man. De vijand slaapt nooit.”
In zijn ogen leefde de oorlog voort. Hij was op zijn hoede, altijd.
Amper dertig jaar oud overleefde mijn vader twee rampen, de Tweede Wereldoorlog en de
oorlog in Indië. Hij was al die jaren niet alleen getuige, maar ook slachtoffer, en zelfs actor.
Zijn verhalen, hoe schokkend ook, zijn betekenisvol voor volgende generaties: dat nooit
meer.
Mijn vader was een overlever. Toch ben ik er trots op dat hij – zij het mondjesmaat – ons
over zijn ervaringen heeft verteld. Hierdoor kan ik u/jullie nu deelgenoot maken van zijn
verhaal.
Wij die geen oorlog hebben meegemaakt worden ons op die manier blijvend bewust van het
onbeschrijfelijk leed dat een oorlog veroorzaakt.
Oekraïne laat zien hoe de oorlog plotseling dichtbij komt. De verhalen over de
verschrikkingen daar moeten ook verteld worden, want in ieder verhaal zit een
waarschuwing en een oproep om dit nooit meer te laten gebeuren.
Op mijn vaders begrafenis in 2004 zei ik: “Hij stond altijd voor ons klaar, loste problemen op
als we daarom vroegen. Hij was een man die mij, ons, weerbaar heeft gemaakt. Ik pluk daar
elke dag de vruchten van.”
Hij was en is mijn held.
Ik eindig met een gedicht van mijn goede vriend en oud-columnist van de Volkskrant Remco
Campert, die op 4 juli dit jaar is overleden.
Verzet begint niet met grote woorden
Maar met kleine daden
zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z’n kop krijgt
zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud
zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen
-
(c) Pieter Broertjes 2022
-----
zie ook NMKV
-----
zie evt ook de foto's van 2016 en van 2017 en 2018 en van 2019
zie evt ook de foto's van de archelogische opgravingen op het terrein van het NMKV en van de spoorlijndelen febr./maart 2017.
zie ook de foto's van het museum en het ss-terrein, evt ook de foto´s van het symposium Wegkijken of ingrijpen
voor info Nationaal Monument Kamp Vught
zie evt ook de herdenking in de Gedenkplaats Haaren '40-'45 in mei 2018
zie evt ook de herdenking van de fusillade van 5 gijzelaars in Goirle en de fusillade op in de Loonse en Drunense duinen.
zie evt. ook de herdenkingen in Brabant 2018-2019
zie evt ook de oorlogsherdenkingen in 's-Hertogenbosch 2022 en 2025
©20202022 Gerard Monté